260668 | v.z.w. Milieufront Omer Wattez / Stad Geraardsbergen
R.v.St., 11 april 2011, 10e K., nr. 212582

Een beslissing waarbij een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend moet een formele motivering bevatten waaruit blijkt dat de watertoets is uitgevoerd.

Art. 8, par. 5, eerste lid, 1°, van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid (DIWB) stelt dat de stedenbouwkundige vergunning als vermeld in art. 99 DROin ieder geval onderworpen wordt aan de watertoets.

Uit de motivering van de beslissing tot het verlenen van een vergunning moet meer bepaald blijken, hetzij dat uit de werken waarvoor de vergunning wordt verleend geen schadelijke effecten kunnen ontstaan als bedoeld in art. 3, par. 2, 17°, van het voormelde decreet, hetzij dat zulke effecten wel kunnen ontstaan, maar dat die door het opleggen van gepaste voorwaarden zoveel mogelijk worden beperkt of hersteld. Enkel met de formeel uitgedrukte motieven mag rekening worden gehouden.

Uit het bestreden besluit blijkt dat de vergunningverlenende overheid het noodzakelijk acht een voorwaarde op te leggen om de vergunning te kunnen verlenen, gelet op het ongunstig advies van de watering Gavergracht, waarin wordt aangegeven dat de aanvraag zich situeert in de winterbedding van de Dender. De voorwaarde blijkt aldus verband te houden met het watersysteem en wordt, gelet op de voormelde bepalingen van het DIWB en het watertoetsbesluit, opgelegd om het schadelijke effect dat kan ontstaan als gevolg van de vergunningsplichtige activiteit, te voorkomen, te verminderen, te herstellen, of te compenseren.
Uit het bestreden besluit blijkt evenwel nergens dat de opgelegde voorwaarde wordt getoetst aan enige relevante doelstelling van het integraal waterbeleid, zoals is vereist door de voormelde bepalingen van het DIWB en art. 4, par. 1, 3°, van het watertoetsbesluit. Op grond van de motivering in het bestreden besluit kan niet worden nagegaan of de opgelegde voorwaarde, meer bepaald de opgelegde beperkte ophoging tot een afstand van 10m achter de woning, kan volstaan in het licht van een doelstelling van integraal waterbeleid die in casu relevant kan zijn, zoals de door de verzoekende partij aangehaalde organisatie van het beheer van hemelwater en oppervlaktewater.