252765 | Gemeente Neerpelt / Belgische Staat
Rb. Hasselt, 18 maart 2010

Vanaf het tijdstip dat zowel de gemeente als de drinkwatermaatschappij hebben ingestemd met de overeenkomst inzake het inzamelen en afvoeren van afvalwater ontstaat de hoedanigheid van belastingplichtige voor die gemeente, zelfs indien op dat tijdstip het contract door partijen nog niet werd ondertekend. Vermits de gemeente vanaf 01.01.2005 belastbare handelingen verrichtte voor het transport van afvalwater, ontstond de BTW-plicht, en derhalve ook het recht op aftrek, vanaf 01.01.2005.

Ter uitvoering van Europese, federale en gewestelijke regulering inzake afvalwater, watervoorraden, waterbeheersing en bescherming van oppervlaktewater wordt aan de drinkwatermaatschappij in het Vlaams Gewest een saneringsplicht opgelegd voor het aan de abonnees geleverde water. Die saneringsplicht houdt twee niveaus in, met name (i) het gemeentelijk niveau (inzamelen en afvoeren van afvalwater) en (ii) een bovengemeentelijk niveau (collecteren en zuiveren van afvalwater). De drinkwatermaatschappij kan haar saneringsverplichting op gemeentelijk niveau voldoen door ofwel het inzamelen en afvoeren van afvalwater zelf te organiseren, ofwel hiervoor een overeenkomst af te sluiten met de gemeente. Zodoende had de gemeente de keuze de rioolinfrastructuur over te dragen aan de drinkwatermaatschappij, dan wel zelf in te staan voor het inzamelen en afvoeren van afvalwater.

In deze zaak koos de gemeente om zelf in te staan voor het inzamelen en afvoeren van afvalwater. Daardoor wordt zij voor die activiteiten aangemerkt als BTW-plichtige.

Door de saneringsplicht die aan de watermaatschappijen werd opgelegd door het decreet 24.12.2004 zijn de steden en gemeenten in een concurrentiƫle situatie terechtgekomen ten aanzien van de watermaatschappijen, en dit met ingang van 01.01.2005. Art. 4, 5e lid van de Zesde BTW-Richtlijn, zoals hernomen in art. 13, lid 1 van de richtlijn 2006/112/EG, voorziet dat wanneer overheidslichamen zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, zij daardoor als belastingplichtige moeten worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou kunnen leiden. De belastingplicht van een publieke instelling kan derhalve afhankelijk zijn van het bestaan van een concurrentiƫle positie.