250511 | LEYMAN Viviane / Deputatie van de provincie Vlaams-Brabant
R.v.St., 1 juli 1010, 7e K., nr. 206376

De bijzondere motiveringsverplichting waartoe de vergunningverlenende overheid in het kader van het decreet integraal waterbeleid gehouden is, reikt niet zover dat de motivering in verband met de watertoets punt per punt afgestemd moet worden op de beoordelingsschema's die als bijlage gevoegd zijn het BVR 20.07.2006. Evenmin is vereist dat in de motivering van de genomen beslissing wordt aangeduid welke beoordelingsschema's gevolgd worden en welke niet. De aanvrager toont niet aan dat de watertoets te dezen ondeugdelijk is.

Volgens art. 8, par. 2, tweede lid, van het decreet integraal waterbeleid is de vereiste motivering beperkt tot de 'relevante' doelstellingen en beginselen van het integraal waterbeleid. De aanvrager toont niet aan dat de deputatie, benevens de aspecten die in het bestreden besluit zijn onderzocht en die inzonderheid verband houden met het beheer van het hemelwater, nog andere relevante doelstellingen of beginselen bij haar beoordeling moest betrekken.

Art. 11, par. 1, 1/, c), van het vegetatiebesluit, zoals het luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, verbiedt 'het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of waterlopen' zonder voorafgaande en uitdrukkelijke schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen. De bestreden natuurvergunning voor het gedeeltelijk dempen van een poel werd verleend op grond van voormelde bepaling.

Noch in het natuurbehouddecreet, noch in het vegetatiebesluit wordt het begrip 'moeras' nader omschreven. Art. 2, 20/, van het natuurbehouddecreet definieert het begrip 'waterrijke gebieden' als volgt : 'gebieden met moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater, waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter'.

Volgens deze begripsomschrijving vormen de moerassen, met hun kenmerkende vegetatie, een specifieke verschijningsvorm van een waterrijk gebied. De concrete gegevens van de zaak laten niet toe te besluiten dat de poel in kwestie onderdeel vormt van een ruimer waterrijk gebied. Het betreft immers een poel met een eerder beperkte oppervlakte - ongeveer één are poel met rondom ongeveer acht aren 'moeras' - die geïsoleerd gelegen is temidden percelen die voor de landbouw in gebruik zijn. De loutere en dan nog veeleer beperkte aanwezigheid van typische moerasvegetatie maakt van de betrokken poel geen moeras in de zin van het natuurbehouddecreet. Ook dient de oppervlakte waarover de typische vegetatie zich uitstrekt voldoende groot te zijn opdat er sprake zou kunnen zijn van 'gebied'. Dit is in dezen niet het geval.

Er kan bijgevolg niet aangenomen worden dat de toelating voor het gedeeltelijk dempen van de bestaande poel het voorwerp moest zijn van een door de minister op grond van art. 8, par. 1, van het vegetatiebesluit verleende individuele afwijking.

Bij arrest nr. 182114 van 17.04.2008 is de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit ingewilligd. Dit arrest heft deze bevolen schorsing opnieuw op.