244423 | SIMOENS Claudine / Gemeente Assenede en Vlaamse Gewest
R.v.St., 21 september 2009, 10e K., nr. 196240

Een beslissing waarbij een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend moet een formele motivering bevatten waaruit blijkt dat de in art. 8, par. 1, van het decreet 18.07.2003 betreffende het integraal waterbeleid (DIWB), bedoelde watertoets is uitgevoerd. Bovendien dient deze watertoets luidens art. 3 van het BVR 20.07.2006 te worden gehouden aan de hand van bepaalde beoordelingsschema's, indien blijkt dat er sprake kan zijn van een schadelijk effect in de zin van art. 3, par. 2, 17/ DIWB.

Nog afgezien van de vraag of de opgelegde voorwaarde met betrekking tot de te gebruiken materialen voor de parking kan beschouwd worden als de door art. 4 van het BVR 20.07.2006 opgelegde 'waterparagraaf', blijkt uit de bestreden beslissing in ieder geval dat er sprake is van mogelijke schadelijke effecten, nu in de motivering maatregelen worden opgelegd met betrekking tot de waterdoorlatendheid van het materiaal waarin de parking dient te worden uitgevoerd en er sprake is van opvangmogelijkheden voor de afvoer van oppervlaktewater. Bijgevolg diende het college van burgemeester en schepenen de opgelegde watertoets te verrichten met toepassing van de in art. 3 van het BVR 20.07.2006 voorziene beoordelingsschema's. Uit niets blijkt dat de watertoets met toepassing van deze beoordelingsschema's werd uitgevoerd. Het college van burgemeester en schepenen beroept zich in haar motivering enkel op adviezen van het polderbestuur, waaromtrent ze zelf stelt dat ze de eigenlijke waterproblematiek niet behandelen. Derhalve is aan de bovenvermelde bepalingen met betrekking tot de watertoets niet voldaan.