197820 | n.v. T.M.I. / V.M.M.
Rb. Gent, 18 april 2002, 6e K.

T.Milieurecht, augustus 2004, V.13, (3), 341-343

De heffingsplicht inzake de lozing van afvalwater strekt zich uit tot iedereen die in de loop van 1999 water heeft verbruikt of afvalwater heeft geloosd, ongeacht de herkomst van het water.

Art. 35bis, par. 3, van Hoofdstuk III bis van de wet 26.03.1971 stelt:
Voor de toepassing van dit decreet wordt als een aan de heffing onderworpen belastingplichtige beschouwd elke natuurlijke of rechtspersoon die op enig ogenblik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op het grondgebied van het Vlaamse Gewest water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienet of op dit grondgebied over een eigen waterwinning heeft beschikt of op dit grondgebied water heeft geloosd, ongeacht de herkomst van het water. Voor de toepassing van dit decreet wordt de persoon waaraan een openbare watervoorzieningsmaatschappij waterverbruik in het Vlaamse Gewest factureert in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, onweerlegbaar vermoed de heffingsplichtige te zijn terzake van het aan hem gefactureerde waterverbruik afgenomen van een openbare watervoorzieningsmaatschappij, (...).

Art. 35ter, par. 4 bepaalt:
Voor elke heffingsplichtige die door investeringen in het productieproces en/of zuiveringstechnische werken komt tot een totale niet-lozing van afvalwater uit het productieproces en dit op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar wordt het bedrag van de heffing gelijkgesteld aan het minimumbedrag vermeld in par. 3 van dit artikel.

Op basis van de waterafname dient bijgevolg een heffing te worden opgelegd voor het sanitair afvalwater ookal wordt aanvaard dat de firma geen afvalwater uit het productieproces loost.