175862 | MARTENS Jacobus / Vlaams Gewest
R.v.St., 31 januari 2002, 7e K., nr. 103045

De vernietiging wordt gevorderd van het besluit van de minister van leefmilieu en tewerkstelling waarbij zijn beroep tegen het besluit van de bestendige deputatie houdende het weigeren aan verzoeker van de vergunning voor de exploitatie van een varkenshouderij en de bijbehorende opslag dierlijke mest, ongegrond wordt verklaard en het beroepen besluit wordt bevestigd.
Om uit te maken of het beroep al dan niet tijdig bij de Raad van State aanhangig is gemaakt moet rekening worden gehouden met de dag waarop het verzoekschrift bij een ter post aangetekende brief aan de Raad van State is toegezonden. Luidens art. 84, vijfde lid, van het Regentsbesluit van 23.08.1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State heeft de datum van het postmerk bewijskracht voor de verzending. Uit de voorgelegde stukken blijkt dat het beroep tot nietigverklaring tijdig is ingesteld.
Het decisief weigeringsmotief is dat de inrichting is gelegen in een kwetsbare zone die vanuit milieu-oogpunt een zeer bijzondere bescherming vergt en in een dergelijke zone zijn conform de gehanteerde technische en ecologische criteria geen nieuwe varkenshouderijen toelaatbaar. Die motivering komt neer op een onvoorwaardelijk verbod voor nieuwe varkenshouderijen in een dergelijke zone, los van enige milieuhygiënische evaluatie van de geplande inrichting.
Blijkens het bestreden besluit is een ecologisch verantwoorde afzet van alle door de inrichting geproduceerde dierlijke mest mogelijk en is het risico dat het bedrijfsmatig mestoverschot ter plaatse zal leiden tot een bijkomende belasting van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en door verdere verrijking met nitraten zal vervuilen tot een aanvaardbaar niveau beperkt.
Nergens in het bestreden besluit wordt enige wetskrachtige bepaling aangeduid waarbij het desbetreffend gebied zou zijn aangewezen als kwetsbaar gebied en op grond waarvan conform de momenteel gehanteerde technische en ecologische criteria geen nieuwe varkenshouderijen toelaatbaar zijn.
Aangezien in hoofdorde een onvoorwaardelijk verbod tot het toelaten van nieuwe varkenshouderijen in de betwiste zone als weigeringsmotief werd gehanteerd, staat het niet vast dat aan verzoeker de vergunning ook zou zijn geweigerd enkel en alleen op grond van de afstand van de inrichting tot het nabijgelegen natuurgebied.
Het is niet uitgesloten dat alsdan, na een concrete milieuhygiënische evaluatie en mits het opleggen van bijzondere exploitatievoorwaarden ter beperking van de ammoniakemissies de bevoegde minister de vergunning toch zou hebben verleend.
Het besluit wordt vernietigd.