65584 | Erfdienstbaarheid van afwatering
CROONENBERGHS F.J.

De Gem., november 1993, V.68, (456), 572-573

In de landelijke gebieden van een stad zijn de wegen vaak uitgerust met bermgrachten die deels overwelfd zijn en deels in open toestand. Oorspronkelijk werd via deze afvoerkanalen het hemelwater afgevoerd van de weg en van de aangrenzende percelen. De grachten monden meestal rechtstreeks uit in een geklasseerde waterloop. Soms wordt het water van de bermgrachten afgevoerd naar een geklasseerde waterloop via een private gracht. Dit geeft zelden aanleiding tot betwistingen zolang het afgevoerde water regenwater betreft dat minimaal vervuild is. In bepaalde gevallen zijn in deze gebieden echter verschillende woningen opgericht die lozen in de bermgrachten vanwege de afwezigheid van een riolering die aangelegd is volgens het totale rioleringsplan (T.R.P.). Aldus wordt het afgevoerde water sterk vervuild wat tot protest leidt van de eigenaars van de privégrachten die het afvalwater afvoeren naar de geklasseerde waterloop. Zij wijzen het ontstaan af van een erfdienstbaarheid door verjaring omdat het een niet-voortdurende erdienstbaarheid betreft. Kan er hier sprake zijn van een erfdienstbaarheid van openbaar nut ten behoeve van de rioleringen van de omwonenden? Hebben de eigenaars van de privégracht het recht te eisen dat ze vrij is van afvalwater? Er kan in bovengenoemd geval geen sprake zijn van een erfdienstbaarheid van openbaar nut ten behoeve van de riolering van particulieren. Eigenaars van privé-grachten hebben het volste recht te eisen dat er geen afvalwater of andere verontreinigingen in hun grachten geloosd worden. Althans voor zover die van bij de oorsprong uitsluitend bestemd waren voor 'natuurlijke waters' (neerslag, drainering, ... ) en niet als gemeenschappelijke riool werden aangelegd. Zij hebben zelfs de plicht dat te voorkomen en in voorkomend geval er een eind aan te stellen. Zoniet kunnen ze medeplichtig geacht worden aan ongeoorloofde lozingen in oppervlaktewateren ... Maatregelen die zouden kunnen genomen worden : In het algemeen : Er bestaan drie soorten grachten : 1° die welke aangelegd zijn door de wegbeheerder -terzelfdertijd met de weg zelf of daarna- met als functie het opvangen van het neerslagwater (of soms het draineringswater) van de weg zelf. Deze grachten maken deel uit van het openbaar domein omdat zij een onontbeerlijke aanhorigheid zijn van de weg : zonder die grachten geen afwatering en dus onbruikbaarheid van de weg ... 2° die welke aangelegd zijn door particulieren om hun waterzieke gronden te draineren. Dit zijn privé-grachten en zij vallen onder het stelsel van de burgerlijke erfdienstbaarheden en regelingen van nabuurschap. Niemand mag daar afvalwater in lozen, tenzij dat al de aangelanden -zeker de stroomafwaartsen- daarmee instemmen en dat dan eventueel op straf van medeplichtigheid. Het komt voor dat die grachten langs bestaande wegen worden aangelegd. In dat geval geschiedt de afwatering van de weg meestal via die private grachten en zij worden daardoor als aanhorigheid van de weg ingelijfd in het openbaar domein. Dat wil zeggen dat de andere aangelanden -de eigenaars van de ZATE van die grachten- ze niet meer mogen dempen, dat ze de afwatering van de weg op geen enkele manier mogen belemmeren. Zij mogen die grachten dan ook niet meer 'inbuizen' op eigen initiatief. En door het feit dat de gracht als aanhorigheid van de weg wordt opgenomen in het openbaar domein, en zelfs wanneer hij door de gemeente of door de aangelanden in overleg met de gemeente, ingebuisd wordt of op een andere manier wordt overwelfd, blijft hij nog altijd wat men 'beek' of 'straatbeek' pleegt te noemen en wordt hij niet veranderd in riool. Niemand mag daar afvalwater in lozen, tenzij de gemeente zelf beslist van de gracht tot riool om te vormen en op te nemen in het gemeentelijk rioleringsnet. Hiervoor is dan wel de uitdrukkelijke of de stilzwijgende instemming van de eigenaars mee gemoeid. Wanneer de gemeente het riool aanlegt (er wordt aangenomen dat er geen open riolen meer worden aangelegd) en de aansluitingen reglementeert, moet zij ofwel eigenaar zijn van het geheel : de zate en de werken, ofwel oefent zij daardoor het bezit uit wat dan aanleiding kan geven tot verwervende verjaring (na 10, 20 of 30 jaar al naargelang de rechtvaardigingsgronden van de bezitsdaden). 3° over de derde soort grachten, dat zijn die welke door overheden werden of worden aangelegd in het raam van ontginnings- of grondsaneringswerken, meestal door polders of wateringen, hoeft niet meer gezegd te worden dan dat zij evenmin als de andere zonder specifieke regeling als riool kunnen gebruikt worden. Wat dan eventuele bijzondere maatregelen betreft, menen wij dat er maar een enkele goede oplossing is, met name : de 'straatbeken' waar de aangelanden huishoudelijk afvalwater in lozen, verwerven bij wijze van kosteloze afstand -aankoop of onteigening- (al dan niet met verhaalbelasting) en ze mits de nodige aanpassingswerken uit te voeren, in te lijven in het rioleringsnet. Tenzij men er in zou kunnen slagen natuurlijk de private lozingen volkomen en definitief af te sluiten.