278509 | VAN BOGAERT Elisabeth, VAN BROECK Hilaire en DE BELIE Paul / Provincie Oost-Vlaanderen en Vlaamse Gewest

R.v.St., 26 juni 2013, 10e K., nr. 224119

In de huidige stand van het geding kan de Raad van State niet de mening delen van de dienst MER, die van oordeel is dat de verwachte daling van de grondwaterstand op een duidelijke manier beschreven en beoordeeld is geworden in het plan-MER en dat voldoende milderende maatregelen werden voorgesteld. Integendeel vestigt het plan-MER er juist zelf uitdrukkelijk de aandacht op dat de inschatting van de effecten van de realisatie van het plangebied op de grondwaterkwantiteit onzeker is en dat er een grondwatermodel zou moeten worden opgesteld om de effecten van verminderde infiltratie en van grondwateronttrekking te beoordelen. De grondwatertoets is onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd, wat een grond tot schorsing uitmaakt van het bestreden besluit tot definitieve vaststelling van het PRUP (provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan).

Voorts kunnen de provincie en het gewest er voorlopig niet van overtuigen dat het opstellen van een hydrologisch model op het niveau van een ruimtelijk uitvoeringsplan te ver gaat, óók in het geval waarin dergelijk model noodzakelijk zou zijn om het schadelijk effect van het beoogde plan met de minimaal vereiste zorgvuldigheid te kunnen nagaan. Het blijkt dan ook niet dat de beoordeling van de betrokken schadelijke effecten en de milderende maatregelen berust op een voldoende vastgestelde en vaststaande grondslag.

Waar het plan-MER als milderende maatregel vermeldt dat, om een peilverlaging van het grondwater zoveel mogelijk te vermijden, de grondwateronttrekkingen voor de aanvulling van de bedrijfsbuffers voor bevloeiingswater op voldoende afstand van de ringgracht van het Fort geplaatst moeten worden of toch zodanig dat het peil in de ringgracht niet wordt verlaagd, lijkt het finale PRUP geen verordenende voorschriften hieromtrent te bevatten.