271288 | CLEMMINCK Koen en crts / Vlaamse Gewest

R.v.St., 14 maart 2012, 10e K., nr. 218462

Het vaststellingsbesluit van een uitvoeringsplan (in deze zaak een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan) of een daarbij horend document moet een formele motivering bevatten waaruit blijkt dat de in art. 8, par. 1, DIWB bedoelde watertoets is uitgevoerd. Uit die motivering moet meer bepaald blijken, hetzij dat uit de planingreep geen schadelijke effecten kunnen ontstaan als bedoeld in art. 3, par. 2, 17°, DIWB, hetzij dat zulke effecten wel kunnen ontstaan, maar dat die door het opleggen van gepaste voorwaarden zoveel mogelijk worden beperkt of hersteld. Enkel met de formeel uitgedrukte motieven mag rekening worden gehouden.

In het vaststellingsbesluit wordt erop gewezen dat in de stedenbouwkundige voorschriften voor randstedelijke woongebieden voldoende elementen zijn opgenomen om het aspect waterhuishouding 'bij het beoordelen van vergunningsaanvragen voldoende in rekening te brengen'. Dit element kan op zichzelf onmogelijk als een afdoende watertoets worden aanvaard, al was het maar omdat wanneer blijkt dat er ingevolge de planingreep schadelijke effecten in de zin van art. 3, par. 2, 17°, DIWB kunnen ontstaan, niet kan worden aanvaard dat de plannende overheid eraan verzaakt enige gepaste maatregel op te leggen en zich ertoe beperkt de waterproblematiek door te schuiven naar de vergunningverlenende overheid.