26574 | N.V. Arkova e.a.
Arbitragehof, 14 november 1991, arrest nr. 33/91

B.S., 04.12.1991, V.161, (238), 27204-27209

De vordering ingediend bij het arbitragehof had tot doel de gehele of gedeeltelijke vernietiging te bekomen van art. 6, decreet 20.12.1989 (begroting Vlaamse gemeenschap) in zoverre het de bepalingen op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging aanvult ter invoering van een milieuheffing voor de varkensfokkerijen met meer dan 1000 gespeende dieren. Tevens wordt door die bepaling een heffing ingevoerd ten laste van de natuurlijke personen die hun hoofdverblijf hebben in het ambtsgebied van de Vlaamse Maatschappij voor Waterzuivering. Het arbitragehof stelt dat deze bestreden maatregelen tot doel heeft de nodige financiële middelen tot uitvoering van de begroting inzake waterzuivering en in het bijzonder om aan te zetten tot een vermindering van de milieuvervuiling en de financiering van de sanering ervan. In de mate dat deze ingevoerde belastingen slechts voorgesteld zijn als overgangsregeling in afwachting van een verder doorgedreven toepassing van het beginsel 'de vervuiler betaalt', schendt de wetgever van het Vlaams gewest het beginsel van de gelijkheid voor de wet niet: -noch voor de belasting ten laste van bedrijven voor de teelt van varkens, gegrondvest op het aantal dieren waarvoor een uitbatingsvergunning werd verleend of op objectief verschillende situaties wat de onderscheiden types van exploitaties betreft. -noch wat betreft de milieuheffing die ten laste is gelegd van particulieren die als criterium voor de belasting neemt het feit of de hoofdverblijfplaats al dan niet gelegen is in het ambtsgebied van de Vlaamse Waterzuiveringsmaatschappij en waardoor een forfetaire belasting wordt ingevoerd per persoon met een maximum per gezin. Deze laatste belasting vervangt niet een reeds bestaande provinciale belasting en stemt bovendien niet overeen met enig reeds gevestigde belasting op het niveau van de Staat of op enig ander niveau. Deze belasting schendt bovendien niet de beginselen van de economische en monetaire unie aangezien de bestreden belasting noch een intern douanerecht, noch een heffing met gelijke werking invoert. Deze belasting vereiste bovendien niet dat overleg werd gepleegd tussen de Executieven, waarvan sprake in art. 6, par. 2,3°, van de bijzondere wet van 08.08.1980 voor de waterlagen die zich over meer dan één gewest uitstrekken.