263513 | SPRANGHERS Linda / Stad Zottegem

R.v.St., 12 september 2011, 10e K., nr. 215057

Een beslissing waarbij een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend, moet een formele motivering bevatten waaruit blijkt dat de in art. 8, par. 1, DIWB bedoelde watertoets is uitgevoerd.

Uit die motivering moet meer bepaald blijken, hetzij dat uit de werken waarvoor de vergunning wordt verleend geen schadelijke effecten kunnen ontstaan, hetzij dat zulke effecten wel kunnen ontstaan, maar dat die door het opleggen van gepaste voorwaarden zoveel mogelijk worden beperkt of hersteld.

De vergunningverlenende overheid heeft in deze zaak onder meer rekening gehouden met de conclusies en aanbevelingen van een studie van het laboratorium voor toegepaste geologie en hydrogeologie van de universiteit van Gent, waarin het mogelijke probleem van wateroverlast naar aanleiding van het te vergunnen project ten aanzien van onder meer de eigendom van verzoekster werd onderzocht.

De vergunningverlenende overheid moet bij het beoordelen van de verenigbaarheid van het gevraagde met de goede ruimtelijke ordening rekening houden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische en sociale gevolgen. Daarbij dient te worden vastgesteld dat de bevoegde overheden over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken waarbij de Raad van State, in de uitoefening van zijn wettigheidstoezicht, enkel bevoegd is na te gaan of de betrokken overheid bij het uitoefenen van deze bevoegdheid is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen. de vergunningverlenende overheid wel degelijk oog heeft gehad voor de bestaande plaatsgesteldheid.