259635 | 10.06.2011 V. nr. 533 (Vl.P.): Watertoets - Buffering

SAUWENS Johan

nog niet verschenen in het Bulletin Vragen en Antwoorden - Zitting 2010-2011

De volgorde van prioritering voor de opvang en afvoer van hemelwater is opgenomen in titel II van Vlarem, meer bepaald in art. 4.2.1.3, par. 5 voor ingedeelde inrichtingen en in art. 6.2.2.1.2., par. 4 voor niet ingedeelde inrichtingen, in de gewestelijke stedenbouwkundige hemelwaterverordening van 01.10.2004, in doelstelling 6°a van art. 5 DIWB, en in het concept 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoals dit is opgenomen in de Vlaamse waterbeleidsnota en in de bekkenbeheerplannen.

Deze bepalingen geven geen expliciete voorkeur voor bovengrondse of ondergrondse infiltratievoorzieningen of buffervoorzieningen. Bovengrondse voorzieningen genieten in sommige gevallen de voorkeur om redenen van flexibiliteit, robuustheid en duurzaamheid. Bovengrondse infiltratie- of buffervoorzieningen zijn bovendien beter toegankelijk, gemakkelijker te onderhouden, laten visuele controle toe en zijn gemakkelijker aanpasbaar of uitbreidbaar. Ze zijn veelal ook goedkoper dan ondergrondse constructies.

Een argument om toch te kiezen voor ondergrondse infiltratie of buffering is het gebrek aan bovengrondse ruimte. Ook in verstedelijkte omgeving is er bovengronds echter vaak voldoende ruimte voorhanden onder de vorm van bijvoorbeeld kleinschalige groene ruimten, restpercelen of andere onbebouwde zones. Het (deels) doorlatend maken en/of lokaal verlagen van verharde oppervlakken biedt vaak al een begin van oplossing voor het ruimteprobleem.

Een algemene verplichting voor bovengrondse constructies (de vraagsteller zegt dat de provincie Limburg altijd de stelling hanteert dat er open buffering moet doorgaan) lijkt echter niet verdedigbaar, wel het adviseren ervan in specifieke omstandigheden op basis van een afdoende motivatie vanwege de waterbeheerder in het kader van de watertoets.