255276 | JANZEGERS Guido / Gemeente Boutersem en Vlaamse Gewest

R.v.St., 13 oktober 2010, 10e K., nr. 208119

Een beslissing waarbij een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend dient een formele motivering te bevatten waaruit blijkt dat de in art. 8, par. 1, DIWB bedoelde watertoets is uitgevoerd. Uit die motivering moet meer bepaald blijken, hetzij dat uit de werken waarvoor de vergunning wordt verleend geen schadelijke effecten kunnen ontstaan als bedoeld in art. 3, par. 2, 17/, DIWB hetzij dat zulke effecten wel kunnen ontstaan, maar dat die door het opleggen van gepaste voorwaarden zoveel mogelijk worden beperkt of hersteld. Er mag enkel met de formeel uitgedrukte motieven rekening worden gehouden.

In de bestreden stedenbouwkundige vergunning (voor de regularisatie van de verbouwing van een schuur-werkplaats en hangaar) is nergens verwezen naar art. 8 DIWB en evenmin wordt erin de minste vermelding gewijd aan de 'watertoets'. Dit is in strijd met de in art. 8, par. 2, tweede lid, DIWB vervatte formele motiveringsplicht. Aldus blijkt niet dat de gemeente de in art. 8, par. 1, DIWB bedoelde watertoets heeft uitgevoerd.

Het opleggen door de bestreden stedenbouwkundige vergunning van een 'reeks bijzondere voorwaarden inzake de waterhuishouding' impliceert, anders dan de eigenaar voorhoudt, niet dat de voornoemde toetsing naar behoren zou hebben plaatsgehad, te meer daar het opleggen van een deel van die voorwaarden wordt voorgeschreven door gewestelijke, provinciale en gemeentelijke verordeningen.

De gemeente kan aan de voormelde tekortkoming inzake de watertoets niet verhelpen door, a posteriori, in haar memorie van antwoord, te stellen dat 'het voorwerp van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning in dit dossier totaal geen enkele implicatie kan hebben op de waterhuishouding' vermits 'het (...) hier (gaat) om de verbouwing van een bestaande schuur en loods welke aldaar sinds jaar en dag aanwezig zijn'.