242881 | 18.12.2009 Dec. houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 - Oppervlaktewateren (art. 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138)
Min.-President van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, PEETERS Kris
et al.

BS 2009-12-30, (1e uitg.)

Dit hoofdstuk wijzigt de wet 26.03.1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren. Tot nu toe wordt bij het vaststellen van onvergunde lozingen de navorderingstermijn geschorst voor de duur van het strafonderzoek en het strafproces. Hierbij kan zich een probleem stellen wanneer de onvergunde lozing pas na afloop van de navorderingstermijn wordt ontdekt. Dit wordt ondervangen door in het nieuwe art. 35terdecies, par. 2, te voorzien dat de navorderingstermijn bij vaststelling van inbreuken wordt verlengd in plaats van geschorst.

Art. 127:
Bij decreet 07.05.2004 werd het intern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Milieumaatschappij opgericht dat de rechtsopvolgster is van de vroegere Vlaamse Milieumaatschappij. In de wet 26.03.1971 wordt nog telkens de term 'de Maatschappij' gebruikt. De nieuwe tekst van art. 35bis, par. 1, verduidelijkt dat met de maatschappij het intern verzelfstandigd agentschap wordt bedoeld.

Art. 128:
Art. 35ter, par. 4, verwijst voor de erkenning van de MER-milieudeskundige naar het afgeschafte art. 7, par. 5, van het decreet 28.06.1985 betreffende de milieuvergunning. De aangepaste tekst verwijst naar het nieuw hoofdstuk IIIbis van het milieuvergunningsdecreet waarin de erkenning van de milieudeskundigen wordt geregeld.
In datzelfde artikel wordt verduidelijkt dat de erkenning ingeval van hernieuwing verlengd wordt voor tien jaar. Daarnaast worden ook de controlemogelijkheden van de Vlaamse Milieumaatschappij aanzienlijk verbeterd. De procedure wordt tegensprekelijk gemaakt door het invoeren van een meldingsplicht.
Het aangepaste artikel verduidelijkt dat het nullozersstatuut enkel wordt toegekend voor het afvalwater afkomstig uit het productieproces. Het lozen van koelwater blijft onderworpen aan de heffing. Om te voorkomen dat de heffingsplichtige voordeel haalt uit de onvergunde lozing wordt art. 35quinquies, par. 13, aangepast. Door deze wijziging kan de uitgebreide berekeningsmethode toch nog worden toegepast indien dit leidt tot een hogere vuilvracht.

Art. 129:
In art. 35quinquies, par. 1, 2°, wordt duidelijker geformuleerd vanaf wanneer de wijziging van de a-factor ingaat. Als de lozingssituatie niet overeenstemt met de vergunning wordt met de wijziging van de a-factor gewacht tot het bedrijf de feitelijke toestand aan de vergunning heeft aangepast. Om misbruiken te voorkomen krijgt de VMM in de gewijzigde wettekst van art. 35quinquies, par. 1, de mogelijkheid te bewijzen dat een bedrijf minder koelwater loost dan in de vergunning is toegelaten.

Art. 130 en 131:
Art. 35quinquies, par. 2 en 4, worden afgestemd op het nieuw hoofdstuk IIIbis van het decreet 28.06.1985 betreffende de milieuvergunning waarin de erkenning van milieudeskundigen en labo's geregeld wordt.

Art. 132:
In art. 35quinquies, par. 12, wordt vanaf het heffingsjaar 2005 wettelijk geregeld hoe de totale opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater moet worden bepaald. In principe wordt het volume oppervlaktewater vastgesteld op basis van tellerstanden. Als tellerstanden ontbreken wordt uitgegaan van de berekeningsmethode voor de captatieheffing. Enkel captaties uit bevaarbare waterlopen van meer dan 500 m³ zijn aan de captatieheffing onderworpen. In de nieuwe tekst wordt de beperking tot 500 m³ weggelaten.

Art. 133:
De herformulering van art. 35quinquies, par. 13, verduidelijkt dat de Maatschappij vanaf de datum waarop ze beschikt over bewijskrachtige gegevens art. 35quinquies, par. 13 onmiddellijk kan toepassen zonder het strafproces af te wachten. De rechten van de verdediging worden hierdoor niet geschonden. Indien de heffingsplichtige niet akkoord gaat met de forfaitaire aanslag kan hij zich wenden tot de fiscale rechtbank.

Art. 134:
Net als in art. 35quinquies, par. 12, wordt in art. 35septies, par. 2, de beperking tot 500 m³ weggelaten voor captaties uit onbevaarbare waterlopen en captaties uit bevaarbare waterlopen van minder dan 500 m³ per jaar.

Art. 135:
Omwille van de rechtszekerheid wordt in art. 35duodecies, par. 1, een bijkomende rechtsgrond ingevoerd om een heffing van ambtswege te vestigen. Deze uitbreiding maakt het mogelijk voor de Inkohiering volgens art. 35quater, par. 3, de ambtshalve aanslagprocedure toe te passen. In het verleden was daarvoor geen procedure opgelegd.

Art. 136:
De formulering van art. 35terdecies, par. 2, wordt aangepast. Tot nu toe wordt bij het vaststellen van onvergunde lozingen de navorderingstermijn geschorst voor de duur van het strafonderzoek en het strafproces. Hierbij kan zich een probleem stellen wanneer de onvergunde lozing pas na afloop van de navorderingstermijn wordt ontdekt. Dit wordt ondervangen door in de nieuwe tekst te voorzien dat de navorderingstermijn bij vaststelling van inbreuken wordt verlengd in plaats van geschorst. Tevens wordt de navorderingstermijn op vijf jaar gebracht. Door het schrappen van de woorden 'op straffe van nietigheid' in art. 35terdecies, par. 6 en 7, worden de vormvereisten inzake het kohier en het heffingsbiljet in overeenstemming gebracht met de regeling uit het WIB en het Grondwaterdecreet waarin geen sanctie is voorzien. Er dient immers vermeden te worden dat materiële vergissingen, kleine onvolmaaktheden of vergissingen, die de belangen van de heffingsplichtige niet schaden, de nietigheid van de heffing tot gevolg hebben.

Art. 137:
In art. 35quaterdecies, par. 1, wordt de term 'afdelingshoofd heffingen' vervangen door de term 'afdelingshoofd bevoegd voor de vestiging, inning en invordering van de heffing'. Door het gebruik van algemene verwoordingen wordt vermeden dat bij iedere naamsverandering van de afdeling de wet moet worden aangepast.

Art. 138:
Door in art. 35quaterdecies, par. 4, de woorden 'voorzover de overtreding geen aanleiding kan geven tot heffingsverhoging' te schrappen, wordt het mogelijk gemaakt een boete op te leggen wegens te late aangifte. Door deze wijziging is een samenloop van de heffingsverhoging en boete mogelijk voor verschillende tekortkomingen op de aangifteplicht. Zo zal bijvoorbeeld een boete voor laattijdigheid van de aangifte kunnen gecombineerd worden met een heffingsverhoging wegens onjuiste aangifte.