16768 | 29.04.1991 Omz. Storten en/of opslaan van meststoffen
Gouverneur van de Provincie Limburg, VANDERMEULEN H.

Best.mem.:Limb., 31.05.1991, (9), 191-192; De Gem., augustus-september 1991, V.66, (434), 399

Als algemeen principe geldt dat de gemeentelijke politieverordeningen niet strijdig mogen zijn met de wetten en verordeningen van algemeen bestuur. Dit belet niet dat het de gemeenten vrijblijft politieverordeningen uit te vaardigen die ten slotte slechts aanvullende reglementeringen zijn op wetten of decreten. Indien uit de geest of de tekst van deze laatste echter blijkt dat de verordenende overheid elke verdere bemoeiing van de gemeenten heeft willen weren, dan verliezen deze hun bevoegdheid tot aanvullende reglementering. Dus, kunnen de gemeenten slechts aanvullende verordeningen uitvaardigen over zaken die in verband met de speciale plaatselijke toestanden en omstandigheden niet konden voorzien of geregeld worden door de hogere instanties. De thans door de Vlaamse Gemeenschap en -Executieve reglementering regelt het meststoffenprobleem systematisch en ten gronde, zodat de gemeenteoverheden terzake niet langer bevoegd zijn. Noot AV: Deze omzendbrief verwijst naar de ministeriële omzendbrief dd. 25.02.1991 (Zie Gem. 1991, p. 167-170, (artikel KB) en p. 252). We hernemen hier een en ander met een aanvullende commentaar. Principe: de gemeente is niet langer bevoegd inzake mest. De gemeentelijke overheid heeft ingevolgde artikel 135 van de gemeentewet een algemene politionele bevoegdheid. Deze bevoegdheid houdt evenwel op wanneer een reglementering werd uitgevaardigd die een systematisch, volledig of gedetailleerd geheel vormt, waaruit blijkt dat de hogere overheid zich een bepaalde materie voorbehoudt. Het mestdecreet van 23.01.1991 en het erbij uitgevaardigde uitvoeringsbesluit van 20.02.1991 vormen inderdaad een omstandige, gedetailleerde reglementering van het mestprobleem en de gemeenten kunnen dus niet langer reglementerend optreden inzake mest. Artikels uit het gemeentelijk reglement die bijvoorbeeld het verbod van opbrenging van dierlijk mest op zon- en feestdagen zouden uitbreiden tot de dag daarvoor kunnen niet gehandhaafd worden. De decreetgever heeft immers een eigen keuze gemaakt met betrekking tot de dagen en periodes met betrekking tot dewelke hij het opportuun vond een verbod in te stellen. Wat kunnen gemeenten dan nog wel ? Met betrekking tot bepaalde artikelen van het mestdecreet wordt een toezichtstaak opgedragen aan: 1) de burgemeester 2) de door de gemeente aangewezen politie-agenten en technische ambtenaren die over het door het Vlarem vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken (vooralsnog werden de hiertoe erkende opleidingen nog niet aangewezen) Zij hebben het toezicht over de naleving van volgende bepalingen: - het verbod van opbrenging van dierlijke mest op andere grond dan cultuurgrond (= grond gebruikt of bestemd voor landbouw, tuinbouw of boomkwekerij); - verbod op het lozen of storten van dierlijk mest in openbare rioleringen, oppervlaktewateren of op openbare wegen, bermen en alle plaatsen andere dan cultuurgronden; - het verbod op opbrenging van dierlijk mest op cultuurgrond: * op zon- of feestdagen, en gedurende de periode van 15 mei tot en met 01 november ook op w erkdagen voor 8 uur en na 19 uur; * gedurende de periode van 02 november tot en met 15 februari (dit verbod treedt pas in werking vanaf november 1991); * wanneer bedoelde cultuurgrond overstroomd, bevroren of met sneeuw bedekt is; - verplichting de opgebrachte dierlijke mest binnen 24 uur onder te werken, behoudens wanneer het gaat om bemesting van beteelde cultuurgrond. Verder kan geopperd worden dat de gemeente toch nog haar reglementerende bevoegdheid behoudt met betrekking tot menselijke faecaliën ('beer), bijvoorbeeld wat betreft het ruimen van beerputten, het vervoer, en eventueel verbod op opbrenging op andere dan cultuurgrond, de perioden en dagen waarop opbrenging op cultuurgrond of andere grond verboden wordt (art. 16 et 17 mestdecreet spreken enkel van 'dierlijke' mest). Wel kan de gemeente met betrekking tot 'beer' geen algemeen verbod (wel dus bijvoorbeeld dagen en perioden waarop enz.) uitvaardigen inzake opbrenging op cultuurgrond of de toegelaten hoeveelheden per oppervlakte vastleggen (geregeld door art. 14 en 15 van het decreet.) Voor lozing in rioleringen of oppervlaktewateren geldt reeds de wet van 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren. Besluit: Thans nog bestaande gemeentelijke reglementen over mest dienen te worden opgeheven. Alleen die bepalingen die gelet op het bovenstaande nog tot de gemeentelijke bevoegdheid behoren kunnen worden gehandhaafd of worden opgenomen in een nieuw reglement. Ten behoeve van de rechtszekerheid en de duidelijkheid voor de burger en de toezichtambtenaren is het aangewezen hiertoe de bepalingen die thans buiten de bevoegdheid van de gemeenten vallen, expliciet en eenduidig te schrappen of aan te passen.

nvdr: Het decreet 23.01.1991 inzake bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen [ Mestdecreet ] is opgeheven door het decreet 22.12.2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (zie doc. nr. 215520) met uitzondering van:

  • art. 2, 49°, 50°, 51°, 52°, 53°, 54°, 56°, 57°, en de art. 15bis en 15ter;
  • art. 33ter en haar bestaande reglementaire uitvoeringsbepalingen, die worden opgeheven vanaf 31.12.2007.

nvdr: Het decreet 23.01.1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen werd opgeheven op 01.01.2015 door het decreet 12.06.2015 tot wijziging van het decreet 22.12.2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (zie doc. nr. 293617).