162616 | A.M.L. van Rooij / Dagelijks bestuur van het waterschap de Dommel
Hof van Justitie EEG, 29 september 1999, nr. C-231/97

T.Milieurecht, februari 2000, V.9, (1), 39-41

Het begrip lozing in de richtlijn 76/464/EEG betreffende de verontreiniging veroorzaakt dor bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap wordt geloosd, dient aldus te worden opgevat, dat het ziet op elke aan een persoon toe te schrijven handeling waarbij één van de in lijst I of II van de bijlage genoemde stoffen direct of indirect in de wateren waarop deze richtlijn van toepassing is, wordt gebracht. De richtlijn vereist niet dat de stoffen zich in een vloeibare toestand bevinden.
De emissie van verontreinigde stoom die op het oppervlaktewater neerslaat valt onder het begrip lozing. De afstand tussen het oppervlaktewater en de plaats van uitstoot van de verontreinigde stoom is slechts relevant voor de vraag of het uitgesloten dient te worden geacht dat de verontreiniging van het water volgens de algemene ervaringsregels als voorzienbaar kan worden beschouwd, hetgeen zou beletten dat deze verontreiniging wordt toegeschreven aan de veroorzaker van de stoom.
De emissie van verontreinigde stoom die eerst neerslaat op terreinen en daken en vervolgens via een hemelwaterriool in het oppervlaktewater terechtkomt valt onder het begrip lozing. Het is daarbij onbelangrijk of dat riool aan de betrokken inrichting dan wel aan een derde toebehoort.